Iedereen kent dat wel: dat gevoel dat je het liefst acuut wilt verdwijnen omdat je – voor je gevoel – helemaal uit de toon valt, of iets heel erg doms hebt gezegd of gedaan. Je wangen gloeien en je voelt het ontstaan van zweetplekken onder je oksels. Het liefst had je je willen verbergen, maar door deze oncontroleerbare fysieke reacties wordt je zichtbaarheid alleen maar onderstreept. Blozen en zweten – de fysieke manifestatie van het gegeven dat je niet enkel “voor jezelf” bestaat, zo schreef Jean-Paul Sartre, maar dat je opeens beseft dat je ook “voor een ander” bestaat, en dat deze ander enkel en alleen met zijn of haar blik jou laat voelen dat je zichtbaar bent, en jouw zichtbare gedrag en verschijning ogenschijnlijk veroordeelt. Je schaamt je dood. Die vervloekte ander. Voordat die kijkende ander er was, kon je doen en laten wat je wilde – je had het gevoel dat je niet bekeken werd. Heerlijk paradijselijk. Maar zo kon het niet zijn. Adam en Eva’s paradijselijk bestaan hield op, op het moment dat zij beseften dat ze naakt waren, en bekeken konden worden. Met vijgenbladen probeerden ze hun schaamte te bedekken. Sindsdien is er geen paradijs meer, maar enkel een hel, zo zegt Sartre. En die hel, dat zijn de anderen. L’enfer c’est les autres.

We hoeven Sartre’s pessimistische kijk op sociale interactie niet te delen om in te zien dat schaamte een heel bijzondere emotie is. Door schaamte word je je bewust van jezelf, of eigenlijk van jezelf als belichaamd wezen. Allereerst doordat schaamte vaak gepaard gaat met specifiek lichamelijke reacties – blozen, zweten, overslaan stem, trillen. Maar belangrijker is dat schaamte je normale fysieke ‘flow’ interrumpeert. Was je net nog allerlei dingen aan het doen zonder dat je je bewust was van je eigen fysieke manifestatie, op het moment van schaamte word je je juist pijnlijk bewust van die manifestatie. Meestal gaat het dan om gedrag dat afwijkt van bepaalde normen, waarbij we ons moeten realiseren dat ons sociale bestaan – dus ons bestaan binnen bepaalde groepen – geheel en al gedicteerd wordt door normen. Omdat normen van verschillende sociale groepen telkens veranderen, zal datgene wat als schaamtevol wordt ervaren telkens iets anders kunnen zijn, maar er is altijd wel iets om je voor te schamen. Als je een verkeerde mop vertelt in een bepaald gezelschap; als je niet uit je woorden komt tijdens een presentatie; als je een dikke pukkel op je neus hebt; als je de verkeerde kleding draagt; als je de bal mist voor open doel; als je nog in je broek plast als je al 7 bent; als een leugen uitkomt; als je niet weet hoe je je bestek moet hanteren tijdens een chique etentje etc.

Gevoelens van schaamte kunnen bijzonder pijnlijk zijn. Maar juist door dat krachtige gevoel heeft schaamte ook een positieve en constructieve functie in ons sociale bestaan. Het gevoel van schaamte is ons belichaamde morele kompas. Op het moment dat ik me schaam voel ik onmiddellijk dat ik iets “fout” heb gedaan. In die zin kan er van schaamte een zelfcorrigerende werking uitgaan. Het vermijden van gevoelens van schaamte is een grote drijfveer achter het aanleren van allerlei vormen van sociaal wenselijk gedrag. De socioloog Norbert Elias beschrijft hoe westerlingen, sinds de opkomst van de Europese hofcultuur, hun lichamelijke manifestatie steeds meer verfijnen door allerlei “lichaamstechnieken” (hoe de neus te snuiten, hoe te eten, hoe te lachen, wanneer de ogen neer te slaan, hoe te spreken, hoe te buigen, waar en hoe te urineren) om sociaal kapitaal te verwerven. Schaamte gaat samen met het verlies van dat kapitaal en moet dus vermeden worden.

Zonder dit belichaamde morele kompas zouden we geen sociale wezens kunnen zijn. In haar juist verschenen boek The Body and Shame, stelt Luna Dolezal dat er naast deze constructieve vorm van schaamte, welke zij “acute schaamte” noemt, ook een andere vorm van schaamte werkzaam is binnen sociale groepen. Dit noemt ze “chronische lichaamsschaamte”. Hier krijgt schaamte een bredere betekenis en verwijst de term naar allerlei emoties waardoor we op een negatieve manier bewust worden van ons zelf, zoals vernedering, gêne, gekwetstheid, en teleurstelling. In tegenstelling tot acute lichaamsschaamte heeft chronische lichaamsschaamte geen enkel constructief, maar enkel een onderdrukkend effect. Waar acute lichaamsschaamte een belangrijke rol speelt in het aanleren van sociale en fysieke vaardigheden, zoals hierboven beschreven, daar heeft chronische lichaamsschaamte meer te maken met de meer constante aspecten van iemands fysieke verschijning. Hierbij moeten we denken aan gewicht, lengte en huidskleur, maar juist ook aan zichtbare afwijkingen zoals littekens, verminking, beperkingen en allerlei ziektes.

Als mensen zich chronisch voor hun lichaam schamen omdat ze bijvoorbeeld een beperking hebben, of omdat ze niet voldoen aan het westerse schoonheidsideaal, dan leidt die schaamte niet tot realistische, noch tot moreel wenselijke zelfcorrectie. Zij resulteert eerder in gevoelens van zelfminachting of onzekerheid, en zelfs in stoornissen zoals Body Dysmorphic Disorder (BDD) of eetstoornissen. We kunnen ons voorstellen dat er vele mensen zijn die te maken hebben met negatieve gevoelens en ideeën over zichzelf omdat hun lichaam afwijkt van de norm: mensen met obesitas, transgenders, mensen met donkere huidskleur, mensen met Aziatische gezichtstrekken, mensen die hulpmiddelen of prostheses gebruiken, mensen met achondroplasie (kleine mensen), mensen met Downsyndroom etc. Opmerkelijk is nu dat Dolezal haar begrip van chronische schaamte niet gebruikt om deze diversiteit binnen sociale groepen te duiden, maar zich concentreert op de vrouwelijke lichamelijkheid.

Volgens Dolezal hebben vrouwen vrijwel altijd met schaamte voor hun eigen lichaam te maken. Dit komt voornamelijk omdat veel doodgewone aspecten van het vrouwenlichaam bestempeld worden als schaamtevol; als zaken die je moet verstoppen. Met menstruatie en beginnende borstgroei moet je als meisje niet te koop lopen. Zogende vrouwen worden het liefst uit publieke ruimtes geweerd, en natuurlijk mogen fatsoenlijke vrouwen hun seksuele verlangens niet tonen. Ook al worden zwangere buiken tegenwoordig veel meer met trots tentoongesteld dan vroeger, de gevolgen van de zwangerschap – slappe buik, borsten en spataderen – moeten wel weer zorgvuldig verstopt worden. Vrouwen(lichamen) worden voornamelijk beoordeeld op hoe ze er uit zien, en niet op wat ze presteren. Tel daarbij op dat vrijwel geen enkele vrouw voldoet aan het ideaalbeeld van hoe een vrouw er uit zou moeten zien, en het wordt duidelijk waarom lichaamsschaamte een vrouwenleven chronisch kan beheersen.

In onze tijd, gekenmerkt door neoliberaal consumentisme, vormt chronische schaamte van het vrouwenlichaam een krachtige motor achter de cosmetische industrie, volgens Dolezal. Cosmetische interventies beloven lichaamsschaamte te transformeren in trots. In tegenstelling tot de meest gangbare feministische opvattingen – dat vrouwen die cosmetische ingrepen ondergaan ofwel slachtoffer zijn van onderdrukkende normen ofwel ge-empowered worden – biedt Dolezal een meer genuanceerd perspectief: veel vrouwen die cosmetische ingrepen ondergaan, begrijpen heel goed dat wat ze willen, ingegeven is door heersende normen en idealen, maar dat wil nog niet zomaar zeggen dat ze daardoor in staat of bereid zijn om af te zien van het sociale kapitaal dat juist verkregen wordt door aan de normen te voldoen.

Luna Dolezal (2015). The Body and Shame: Phenomenology, Feminism and the Socially Shaped Body. Lexington Books.

Jenny Slatman